Sinds juni 2021 ben ik moeder van Pippa, een vrolijke, lieve baby die ons het op veel gebieden makkelijk maakt: ze sliep na een paar weken al door, drinkt braaf elke fles leeg en de eerste schaterlachjes klinken al door het huis. En toch zijn er van die momenten… En dus ben ik maar weer gaan bloggen: ik schrijf alles therapeutisch van me af. Wellicht vind je herkenning, lees je tips of moet je er gewoon alleen maar even om grinniken: allemaal goed. En let wel, zoals bijna alles wat ik schrijf: lees het alsjeblieft met een korreltje zout 😉
Iedereen heeft graag een Zwitsal-baby, zo’n lekker ruikend warm bundeltje baby in je armen, waar je dan je neus in kan stoppen om gelukzalig aan te snuiven. Ja, toch? Nou, in werkelijkheid kan een baby dus behoorlijk stinken als je het mij vraagt. Er wordt namelijk in veelvoud geplast, uitbundig gepoept, melk gesmeerd op plekken waar we dagenlang niet meer komen en op een of ander manier zijn die lieve schattige haartjes op dat koppie altijd weer binnen drie seconden vet. En dus moet ze regelmatig in bad om te voldoen aan het Zwitsal-ideaal. Niet te vaak, roept het consultatiebureau meteen met een waarschuwend vingertje, want dat is natuurlijk weer niet goed voor het poezelige huidje. Braaf wassen we Pippa daarom “maar” twee keer per week uitgebreid: lekker badderen in het badje of samen onder de douche. De andere dagen gebruiken we gewoon van die chemische in parfum gedrenkte washandjes om de boel te camoufleren.
Pippa had al een beetje een mopperdag – dat had me alert moeten maken, maar hé, kop in het zand, – en toen ze ruim een uur voor de fles wakker in bed lag te roepen, besloot ik dan maar alvast het badje te vullen. Alles begon goed: Pippa vond het geweldig, spetterde lekker in het warme water en het leverde me bovendien ook nog een schaterlachje op: het tafereel had niet mistaan in de nieuwste editie van welk ouderschapstijdschrift dan ook. Score! Maar… de grote uitdaging zit hem zoals altijd in het afdrogen. Logisch, ik ben zelf ook geen fan van uit de douche stappen, veel te koud! En dus leg ik met voorbedachte rade een dikke, zachte badcape klaar en wanneer we uitgebadderd zijn, hevel ik mijn glibberige kind snel over naar de commode en wikkel haar met de snelheid en behendigheid van een ervaren burrito-kok in de badcape. Ik bevestig meteen even naar mijn kind op een hoge frequentie dat alles goed is, en warm is. – ‘Jawel! Jij hebt het warm!’ – En dat er dus geen reden voor paniek is. Ze kijkt me kort twijfelend aan, maar tot mijn grote opluchting – en verbazing – accepteert ze het. Ik ga vervolgens inmiddels als een pro te werk. Snel afdrogen: ik trek een dozijn hydrofiele doeken uit de kast en elk kiertje, plooitje en stukje poezelige huid weet ik af te vegen. Het dreigt mis te gaan als ik haar op haar buik leg – dat vindt ze nog niet leuk – maar ik ben snel genoeg en weet haar voor de hel losbreekt weer om te draaien. Euforie raast door mijn aderen, adrenaline drijft me vooruit. Dit is een eitje: alleen nog even aankleden.
Het eerste snikje klinkt als ik een luier pak. En mijn hoop dat het bij dat snikje blijft, wordt vrij rap daarna in de kiem gesmoord, want voor ik hysterisch ‘aah,’ ‘ooeeh,’ of ‘kielekiele’ kan roepen, zet madame het al op een krijsen. Het is geen huilen, geen schattige baby-‘weh’, maar een onvervalst krijsen alsof de apocalyps nadert. Alsof ze op een martelbank ligt in een zestiende eeuws kasteel. En ze blijft krijsen. Ik krijg het warm en weet dat ik het tempo moet opvoeren: Luier aan. Krijsen. Sokken aan. Krijsen. Rompertje aan. Krijsen. Dikke tranen, schokkerige happen naar adem en hese gillen wisselen zich nu af en ik besluit een pauze in te lassen. Het arme kind. Ik pak onze martelaar op en wieg haar sussend heen en weer. Het helpt niet. Ik zet ons in de schommelstoel, beweeg dwangmatig op en neer, fluister lieve woordjes, wrijf over haar ruggetje, maar ze blijft ontroostbaar de buurt bij elkaar gillen. Het onrecht dat haar wordt aangedaan is uiteraard ook niet in tranen te meten.
Ik besluit alleen nog snel een broekje over het rompertje te trekken en neem haar dan mee naar beneden, in de hoop dat een andere omgeving haar zal afleiden. Niets van dat natuurlijk, wat dacht ik zelf? Ik besef duidelijk niet wat voor leed haar zojuist is aangedaan. Dat is natuurlijk niet zomaar klaar. Papa komt even kijken of het klopt dat de wereld vergaat en neemt Pippa van me over. Godzijdank blijft ze ook dan huilen – het ligt dus niet aan mij ( ja hallo, dat is soms gewoon fijn om even bevestigd te krijgen). Ik besluit het flesje iets te vervroegen en vijf – ellendiglange – minuten later zit ik met Pippa op de bank, met rode en gezwollen ogen (zij hè, ik niet) en nog nahikkend neemt ze de speen van de fles in haar mond en begint te drinken. En bij Gods gratie, het kind kalmeert. Eindelijk.
Daar zit ik dan, nat, uitgeput, máár met een schone naar Zwitsal-ruikende baby in mijn armen. ik druk mijn neus tegen haar hoofd en snuif tevreden.
En dan loopt ze rood aan en schijt met een tevreden kreun haar hele broek vol.
Dag, Zwistal-baby.
Schitterend geschreven, en heerlijk herkenbaar!!!!
🤣🤣🤣 zo herkenbaar 🙈