Een keer in het half jaar moet ik eraan geloven. Met angst in mijn hart, knikkende knieen en tranen in mijn ogen parkeer ik de auto voor het grijze gebouw. De luxaflex lijken mij spottend aan te kijken en het trapje lijkt een afdaling naar het binnenste van de aarde. Een zware deur laat mij kreunend binnen en slechts een deur met een verschoten gordijntje staat tussen mij en een steriele wachtkamer in. Met een zucht ga ik zitten. Weinig momenten voel ik mij zo ongelukkig als momenten als deze. Een Elsevier van vijf jaar geleden ligt op tafel, in de hoek staat een kinderboek wat ik hier zo’n 20 jaar geleden ook al zag staan en een bloemenweide moet mijn gemoed verlichten aan de muur tegenover mij. Een gevoel van totale wanhoop besluipt mij…
Lusteloos blader ik door een tijdschrift en probeer de bekende geluiden te blokkeren die uit de kamer naast mij komen. Ik hoor niets. Nee, ik hoor niets. Ik. hoor. het. niet. Op het moment dat de deur openvliegt, maakt mijn hart een kanteling en zijn mijn ogen rood doorlopen. In blinde paniek kijk ik de vrouw in het wit aan. ‘Mevrouw Vos?’. In een vlaag van pure overlevingsdrang gooi ik het op de ontkenning. ‘Nee?’ verbaasd kijk ik om me heen in de lege wachtkamer. Mispreizend kijkt de assisstente me aan en herhaalt met een doordringende blik en strenge stem ‘Mevrouw Vós?’. Kreng. In gedachten zie ik mezelf al krijsend aan de deurpost van de behandelkamer hangen terwijl ik smeek voor mijn leven. Waar heb ik dit aan verdiend? Terwijl de assistente mij aan mijn linkerbeen naar de behandelstoel sleurt, krabbel ik met een labellostift mijn testament op de achterkant van het afsprakenkaartje. Ik ben nog zo jong, het leven is zo oneerlijk.
‘Zo’ de tandarts komt met een glimlach op me af gelopen. Op een of andere manier lig ik in de behandelstoel. Mijn tas staat in de hoek van de kamer, alle scherpe objecten zijn uit voorzorg uit mijn directe omgeving gehaald. De assisstente kijkt toe terwijl de tandarts langzaam dichterbij komt. De volgende minuten zijn een hel, een marteling, een oorlogsfront. Allerlei apparaten passeren de revue en worden inclusief de grote handen van de tandarts in mijn mond gestoken. Ik kwijl en ben niet in staat vragen te beantwoorden. De tandarts bazelt over een verstandkies (Heb ik nodig. Is van mij. Afblijven) en geeft aan dat hij hem het liefst eruit zou zien. Ik zou mezelf het liefst op een bounty-verantwoord strand zien, maar dat zit er ook niet in hé beste man! Terwijl hij zijn dreigementen blijft uiten, mompel en jammer ik mijn verweer. ‘Als je nu ja zegt, heb ik hem er binnen 2 minuten uit’ eindigt de tandarts zijn betoog en hij en zijn grof geschut trekken zich terug uit mijn mond. Terwijl ik overeind kom, kijk ik de tandarts doordringend aan. In de strijd voor mijn leven, bedenk en overweeg ik al mijn argumenten. ‘NEE!’
De tandarts schuift geschrokken zijn krukje achteruit. ‘Euh..’ Hij verzamelt wat papieren ‘Nou, denk er nog maar eens over na’. Uh-uh, zal ik doen. Ik zal er eens over nadenken of jij met je oudijzerfabriek doelloos onderdelen van mijn gebit eruit mag zagen/boren/trekken/ofhoediedatookdoet terwijl ik nergens last van heb. Ik zal erover nadenken of ik helse pijnen wil beleven voor uw plezier en bankrekening. Uh-uh, ik zal erover nadenken….’Als je het nu doet, hoef je je er niet het komend jaar zenuwachtig voor te maken’ Brengt de assisstente mij ter herinnering. Verwilderd draai ik mijn hoofd haar kant op en overweeg welk instrument ik als wapen ga inzetten. ‘Euh…je kunt er natuurlijk ook gewoon even over nadenken’ stamelt ze bij het aanzien van mijn blik.
Nog geen minuut later loop ik het grijze gebouw der verdoemenis uit. Met een zucht rits ik mijn jas dicht. Nou, dat viel weer mee.
Voor verstandskiezen vooral naar de kaakchirurg gaan, die heeft zo’n cool om je hoofd draaiend röntgenapparaat en hele fijne poedertjes!
Die apparatuur en poedertjes heeft mijn tandarts ook, maar het is en blijft klote! Maar goed: flink wat verdoving doet wonderen… 🙂
Enne: topverhaal weer! Zou goed klinken op de radio… 🙂