Pretparken vind ik heus wel leuk. Mits ik weet wat er me te wachten staat en ik dan daar vrijwillig aan mee wil werken. En dáár gaat het vaak mis. Want ik weet doorgaans niet goed wat me te wachten staat en kom er dan rijkelijk te laat achter dat ik er niet aan mee wil werken, zo, vooraan in de rij. Of al ín het karretje. Of ik zie van tevoren al dat ik niet vrolijk ga worden van een bepaalde attractie maar word op een of andere manier gedwongen en onder druk gezet om me niet aan te stellen en tóch mee te gaan.
Ik herinner me een bezoek aan Six Flags, héél lang geleden. Ik was met een vriend en mijn broer en zijn vriendin. De achtbaan waarvoor we in de rij stonden zou niet over de kop gaan. Zei die vriend. Mijn broer en zijn vriendin gingen in het karretje voor ons. Toen ik ze terug zag komen, zag mijn broer lijkbleek en gebaarde dat dat frickin’ karretje vijf keer over de kop was gegaan! En toen stond ik al vooraan…
En zo was ik een tijd terug met vriendinnen in de Efteling. Daar heb je de Vogelrok. Die vind ik helemaal geweldig; ook al is het donker, weet ik precies wat er zal gebeuren en ik kan er dan ook meerdere malen achter elkaar ingaan. Leuk! Leuk! Leuk!
Maar er waren twee nieuwe attracties. Mij nog onbekend. Dus eerst sloten we aan in de rij voor de Vliegende Hollander. Na maar liefst een úúr in de rij te hebben gestaan (geeft niets, ’t is best gezellig) zijn we aan de beurt. Het karretje trekt zichzelf langzaam een donker hol in. Dit bevalt me niets. Maar ik hou me sterk en glimlach een keer hysterisch om me heen. En dan gaan we opeens met een noodvaart door de attractie heen en eindigen met een soort klap op het water. Mijn hart vliegt door mijn borstkas heen en blijft uiteindelijk met ernstige verhoging op zijn eigen plek weer hangen. Jezus! Ik heb nog minstens een uur nodig om hier van bij te komen. Ik besluit dit drastisch aan te pakken en bezoek dwangmatig achter elkaar het geruststellende carnaval, neurie vrolijk het liedje mee en voel mezelf weer tot rust komen. Maar dan…
Dit zou de klapper van het park moeten zijn; een grote houten achtbaan waarin je met twee karren tegelijk strijdt om de snelste tijd. En voor ik het weet, zit ik erin. We gaan van start en terwijl mijn vriendinnen joelend hun armen de lucht in steken, vrees ik voor mijn leven. Het gaat zó hárd! Zo hárd dat ik het gevoel heb dat mijn longen er bij mijn oren uitwapperen. Ik krijg geen adem en de zwaartekracht wappert mijn neus over mijn voorhoofd heen. Als we eenmaal weer op de grond staan, sta ik te trillen op mijn benen. Dit is toch niet normaal. ‘Nog een keer!’ wordt er geroepen, maar ik wankel naar een muurtje toe en zijg neer. Terwijl de tassen om mij heen opgestapeld worden, probeer ik mijn organen intern weer op de juiste plek te coördineren.
Dagje pretpark, wat een schik.