Terwijl de lucht gierend door mijn longen pompt en het zweet me uitbreekt, vlieg ik al slalommend tussen anwb-echtparen met rolkoffers, geïrriteerde ouders met jengelende kinderen en doorwinterde backpackers terwijl oneindige rijen tax-free shops in mijn ooghoeken voorbij schieten. Nog nooit van mijn leven rende ik zó hard. De kramp in mijn kuiten is hels, mijn heup hangt zowat uit zijn kom en mijn hele lichaam schreeuwt me te stoppen maar dat kan niet. Niet nu. De adrenaline vliegt door mijn aderen en ik suis al verontschuldigend roepend langs geïrriteerde, verbaasde en hoofdschuddende reizigers. Ergens achter me, soms naast me en dan weer voor me, zie ik vriendlief met zijn overduidelijk betere conditie een flinke sprint trekken met een rood hoofd en een bekende ader die van irritatie op zijn voorhoofd bonkt. Volgens de grote klok in de hal sloot onze gate tien minuten geleden en het ziet er niet naar uit dat we al in de buurt komen…
Twee uur eerder:
Met een schelle toon blies de conducteur op het fluitje en op een armlengte afstand zag ik de deuren van de trein dichtschuiven. Te laat. Mijn god. Ik was nooit te laat. Vol ontsteltenis zag ik de trein naar het vliegveld wegrijden en met een tikkeltje wanhoop, vleugje verontwaardiging en een lichte beschuldiging keek ik de conducteur aan. Hij haalde zijn schouders op en wees op het bord in de grote hal waar aangegeven stond wanneer de volgende trein vertrok. Maar de volgende trein was gecanceld. Met groeiende onrust resteerde ons niets anders dan ruim een half uur te wachten alvorens we onze terugreis konden hervatten.
Toen we een uur later eindelijk op het vliegveld aankwamen, ontsnapte ons een zucht van opluchting. We hadden het gehaald! Maar toen we de hal van douane inliepen, vooruit… snel wandelden, sloeg de schrik me opnieuw om het hart: de gigantische hal was gevuld met honderden mensen die gedwee stapje voor stapje in Efteling-achtige rijen langzaam, tergend langzaam, richting de douane bewogen. Mijn hart begon te bonzen bij de conclusie dat we hier nóóit binnen een half uur doorheen zouden komen en terwijl ik halsreikend, balancerend op mijn tenen, de voortgang in de gaten hield, bewogen we ons als levensmoeie slakken door de ruimte. Toen we eindelijk – Godzijdank – aan de beurt waren, hadden we nog vijf minuten voordat de gate zou sluiten. Het zweet parelde op mijn voorhoofd en de onrust raasde als een malle door mijn lichaam. Gespannen legde ik mijn spullen in de grijze bak en wandelde door de detectiepoort. Ik mocht doorlopen. Een kort gevoel van euforie overviel mij. Terwijl ik op mijn voeten heen en weer hopte, hield ik mijn spullen in de gaten die met kleine schokjes dichterbij kwamen. Alles kwam nu goed, ik wist het zeker. En toen gebeurde het allervreselijkste; de grijze bak met mijn onschuldige tas met vosjesmotief schoof met een ruwe klap op de rolband aan de achterzijde. De rolband voor verdachte bagage die extra controle behoefte.
Het bloed suisde inmiddels door mijn hoofd en mijn handen begonnen te trillen. Alle geluiden in de hal leken te verstommen. Nee! Dit kon niet waar zijn. We gingen ons vliegtuig missen. Dit. Kon. Niet. Waar. Zijn. In mijn paniek sprak ik een van de beveiligers aan, hakkelde dat mijn tas in de wachtrij stond voor controle en dat mijn gate al ging sluiten. Ze knikte begrijpend en even voelde ik een vlaag van opluchting. ‘Geen probleem,’ zei ze, ‘als je iedereen die hier staat te wachten vraagt of je voor mag, pakken we jouw tas met voorrang.’ Mijn hoofd schoot naar de mensen naast mij die allemaal met rode konen óf verveelde blikken toekeken hoe de tassen één voor één uitgebreid gecontroleerd werden. Ik wierp een blik op de man naast me en besloot het erop te wagen. Nog voordat ik mijn zin af had, onderbrak de man mij dat hij zelf ook haast had. Ik wilde in zijn gezicht schreeuwen of zijn gate dan ook toevallig NU sloot, maar besefte dat het hopeloos was en keek de beveiliger opnieuw smekend aan. Die haalde haar schouders op en begon langzaam aan de eerst volgende tas op de band terwijl ze een grapje maakte met een van haar collega’s.
Ik kon wel janken. Sterker nog; de tranen welden al op in mijn ogen. Mijn vriend deed een poging om mij gerust te stellen en ik sommeerde hem alvast naar de gate te gaan om het vliegtuig tegen te houden. Het kon me niet schelen hoe. Als hij van me hield, stopte hij dat vliegtuig. Maar na één minuut kwam hij al terug met de boodschap dat de gate niet in de buurt was en we sowieso nog een stuk moesten lopen. De moed zakte me nu volledig in de schoenen en terwijl ik trillend, met een rood bezweet hoofd en een hysterische blik mijn tas in de gaten hield, zag ik verschillende douane-medewerkers mij met een onderzoekende blik bekijken terwijl ze langzaam de tassen controleerden op wapens en drugs. Ik besefte zelf ook dat ik er op dit moment hoogst verdacht uit zag, maar kom op mensen, ik was de eigenaar van de tas met vosjesmotief!
Na wat een eeuwigheid leek, zag ik een man mijn tas oppakken en zijn priemende blik ving de mijne: ‘Jouw tas?’ Ik knikte en wist inmiddels geen woord meer uit te brengen. Mijn ooglid trilde. Het liefst sleurde ik de tas uit zijn klauwen en zette het op een rennen maar ik had nog net de helderheid van geest dat dat mijn zaak niet zou bespoedigen. Ik keek met trillende handen toe hoe hij de inhoud bekeek en onderzocht op drugs. Niets. Nee, natuurlijk niet. Dat had ik je ook wel kunnen vertellen. Toen haalde hij met een langzaam gebaar het plastic zakje met vloeistoffen uit de tas en zei dat deze één centimeter groter was dan toegestaan. Mijn mond viel open terwijl ik hem verbijsterd aankeek en toen met overslaande trillende stem vroeg of dát de reden is dat ik mijn vliegtuig miste. ‘Hoe laat vlieg je?’ vroeg hij op rustige toon terwijl hij de inhoud van mijn tas tergend langzaam weer terug begon te stoppen. ‘Onze gate sloot tien minuten geleden.’ De beschuldigende ondertoon was onvermijdelijk.
‘Well, no shopping for you then…’ glimlachte de man en reikte mijn tas aan.
…Ik moet even stoppen met rennen. Ik kán simpelweg niet meer en zie mijn vriend kleiner worden terwijl hij tussen de mensenmassa door blijft sprinten. Ik. Moet. Door. Dit is een kwestie van overleven. Ik begin weer te rennen terwijl mijn knieën steken en elke ademteug die ik neem schurend door mijn luchtpijp gaat. En dan, eindelijk, zie ik de bordjes van de gate dichterbij komen. Vol overweldigende angst probeer ik in mijn hysterie te begrijpen wat ik zie wanneer ik mijn blik richt op onze gate. Het troebele beeld wordt langzaam scherp op mijn netvlies. Mijn vriend staat inmiddels al stil en vermijd elk oogcontact. Voor de gate staat een enorme rij met vakantiegangers; gezinnen stelletjes en zakenmannen die allemaal met een verveeld en enigszins verbaasd gezicht naar onze aankomst staren. Sommige mensen zitten op hun koffer en andere leunen mismoedig tegen de glazen wand. Terwijl ik met mijn handen leunend op mijn knieën gierend op adem probeer te komen, hoor ik iemand in de verte zeggen dat het vliegtuig vertraging heeft. Het duurt nog zeker een half uur voordat we gaan boarden. Een mevrouw biedt me een zakdoekje aan terwijl het zweet van mijn voorhoofd drupt en ik kan wel janken terwijl opluchting en pure ellende om voorrang vechten. Buiten adem richt ik me op en kijk mijn vriend aan. ‘Toch maar even shoppen dan?’
Wat een verhaal Marijke! Geweldig geschreven en heel fijn dat je het vliegtuig uiteindelijk toch nog gehaald hebt.