‘We verwachten je op woensdag 15 februari om 15.30 in ons kantoor aan de Herengracht, Amsterdam.’
Een paar jaar terug trok ik met mijn backpack drie maanden door Zuid-Amerika. Slechts de ticket heen en de ticket terug lagen vast. En vooruit, de eerste overnachting. Leve het avontuur en de vrijheid! Vol frisse moed toog ik de Spaanstalige wereld in; alles kon op mijn pad komen en er was niets wat ik niet kan trotseren! Bring it on.
Nog géén sprankje van dit euforische gevoel was er te bespeuren toen ik het langverwachte, -gekoesterde en -gehoopte mailtje van de uitgever kreeg. Eindelijk, de boekenwereld gaf gehoor aan mijn schrijfsels! Maar mijn bloed steeg naar het hoofd en mijn hart begon wild te bonzen bij het idee dat ik de grote stad moest trotseren. Ik had een plan nodig. Snel. En dus overwoog ik mijn opties: ik kon met de auto gaan; in gedachten zag ik mezelf al klemgereden tussen een foeterende trambestuurder en een horde hipsters op de fiets stilstaan op een vollopend kruispunt. Ik schudde mijn hoofd en gruwde bij de gedachte. Ik kon met het openbaar vervoer gaan; semi-relaxed een boekje lezen terwijl ik mijn vragen nog eens repeteerde en langzaam richting de hoofdstad gleed. Beter! Totdat ik de prijzen van een retourtje zag. (Het puzzelt me nog hoe dát mensen moet aanmoedigen het OV te pakken). Toen wees iemand me op de Park and Ride van de Arena. Natuurlijk, dacht ik opgelucht, met de auto naar het randje van de stad en hop, met de metro verder. Dat laatste stukje zou ik dan wel lopen; ik heb een hekel aan trams (en onbekende dingen, blijkbaar….). Ik stippelde de route uit, leerde hem uit mijn hoofd en besloot voor de zekerheid nóg een half uur eerder te vertrekken.
Zonder problemen arriveer ik in de Arena, zie een lege parkeerplaats en parkeer mijn bolide met een vlaag van overwinning. Ik stap uit en wanneer het portier dichtvalt, galmt de klap nog na in de verdacht verlaten parkeergarage. Even kijk ik verwilderd om me heen. Waar moet ik naartoe? Ik loop op een uitgang af tot mijn oog op een bordje met ‘P+R valt. De andere kant op. Ik wijzig mijn koers en met stevige tred wandel ik via de autobaan naar beneden, langs de automaten, koop een kaartje voor de metro en wandel de Arena uit. Weer ben ik even verloren want het uitzicht eenmaal buiten is niet wat ik had gedacht. Waar ben ik? Ik staar verwoed naar de bordjes, wens dat ik mijn bril gewoon opgezet had en zie tot mijn grote opluchting uiteindelijk een bord met een grote M van Metro. Ik haal een keer diep adem en ga recht op mijn doel af….
Ongeduldig hobbel ik van mijn linkerbeen naar mijn rechterbeen terwijl de roltrap me naar het perron brengt. Eenmaal bovenaan kijk ik recht in het gezicht van een bekende van me. Wat toevallig! Ik kan hem even niet thuisbrengen maar open mijn mond al om vriendelijk te groeten. De man kijkt me verwachtingsvol aan en even staren we elkaar ongemakkelijk aan als mijn mond open blijft hangen omdat ik me nog net op tijd kan inhouden om niet Dolf Jansen te begroeten. Geen bekende van mij, maar van de televisie. Niet gepast om te groeten dus. Dolf Jansen lijkt toch enigszins teleurgesteld, glimlacht even en verdwijnt uit mijn gezichtsveld.
Ik snel me naar de metro die al klaar staat en neem plaats tussen een guur uitziende man en een verveelde tiener met haar Iphone op standje gehoorbeschadiging. Ik staar naar de te passeren stations en opnieuw krijg ik het bloedheet. Dat zijn er veel. Ik controleer even snel de tijd op mijn telefoon en stop hem dan snel weer in mijn tas die ik beschermend op schoot hou. Ik mis opeens het half uurtje lummelen in mijn tijdsplanning waardoor ik uberrelaxt op de afspraak zal aankomen. Ik weet niet waar de tijd is gebleven, gewoon, foetsie! Ik heb nu officieel haast.
Drie kapotgebeten nagels later, twee zenuwachtige berichten naar mijn vriend en een versleten schoenzool van het ongeduldig tikken later, komen we aan op het centraal station van Amsterdam. Nu komt mijn uiterst zorgvuldige voorbereiding eindelijk écht van pas want ik weet pre-cies hoe ik moet lopen. Met mijn neus in de lucht en tas strak onder mijn arm geklemd loop ik met ferme pas tussen de toeristen, stonede hipsters en studenten door. Ik trotseer hordes schoolklassen, een bus Japanners en zucht vreselijk geïrriteerd als iemand mijn pad kruist. Precies zoals dat hoort in Amsterdam. Ik slalom tussen de mensen door en snelwandel feilloos op mijn doel af. Ondertussen krijg ik het uiteraard bloedheet en probeer mezelf in gedachten wat koelte toe te wapperen. In één snelle marathon-waardige wandeltocht bereik ik het pand en voel de zweetdruppels op mijn voorhoofd parelen als ik mezelf bij de receptie meld.
‘Loop maar mee.’ Het meisje kijkt me even meelijwekkend aan en gaat me dan voor op de ene trap na de andere. We passeren een spiegel en ik vang een glimp op van mijn hoogrode wangen, bezwete voorhoofd en verwilderde kapsel. Het meisje klopt op een deur en terwijl ik mijn adem onder controle probeer te krijgen, gaat de deur open. Het echte avontuur begint nu pas echt…